Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2250

Datum uitspraak2006-11-15
Datum gepubliceerd2006-11-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200601171/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 21 april 2005 heeft de gemeenteraad van Ubbergen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, het bestemmingsplan "Kern Leuth" vastgesteld.


Uitspraak

200601171/1. Datum uitspraak: 15 november 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1.    het college van burgemeester en wethouders van Ubbergen, 2.    [appellant sub 2], wonend te Leuth, gemeente Ubbergen, appellanten, en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 21 april 2005 heeft de gemeenteraad van Ubbergen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, het bestemmingsplan "Kern Leuth" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 december 2005, kenmerk RE2005.33481, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit heeft appellante sub 1 (hierna: het college) bij brief van 10 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 13 februari 2006, en appellant sub 2 bij brief van 16 februari 2006, bij de Raad van State per fax ingekomen op 16 februari 2006, beroep ingesteld. Appellant sub 2 heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 17 maart 2006. Verweerder heeft geen verweerschrift uitgebracht. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2006, waar het college, vertegenwoordigd door H. Schot en G. Klaassen, ambtenaren van de gemeente, en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn gehoord [belanghebbenden], in persoon van [gemachtigde]. [appellant sub 2] is niet verschenen. 2.    Overwegingen Overgangsrecht 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. Toetsingskader 2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. Het plan 2.3.    Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor de kern Leuth. Het standpunt van verweerder 2.4.    Verweerder heeft het plandeel met de bestemmingen "Verkeersdoeleinden", "Bijzondere Voorzieningen", "Bedrijven", "Detailhandel", "Woondoeleinden" en "Nutsvoorziening" ter plaatse van het gebied omsloten door de Steenheuvelsestraat, Klaproosstraat, Margrietstraat en Bredestraat, inclusief de in dit gebied van toepassing zijnde wijzigingsbevoegdheden "III", "IV" en "V" als bedoeld in de artikelen 20.3, 20.4 en 20.5 van de planvoorschriften, in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en daaraan goedkeuring onthouden. Hij heeft daartoe overwogen dat niet is gebleken dat invulling van dit plandeel in zijn totaliteit is beoordeeld; herinvulling van dit plandeel heeft kennelijk uitsluitend per wijzigingsgebied plaatsgevonden, terwijl niet moet worden uitgesloten dat een totaalinvulling van dit inbreidingsgebied tot de mogelijkheden behoort, aldus verweerder. Het standpunt van appellanten 2.5.    Het college stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel inclusief de in dit gebied van toepassing zijnde wijzigingsbevoegdheden "III", "IV" en "V" als bedoeld in de artikelen 20.3, 20.4 en 20.5 van de planvoorschriften. Volgens het college heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de invulling van het gebied geen beoordeling in zijn totaliteit heeft plaatsgevonden. Volgens het college is er op verschillende momenten gekeken naar een totaalinvulling van het gebied. In het kader van de gemeentelijke "Totaalvisie Wonen, Werken en Voorzieningen" van medio 2003/2004 zijn echter andere meer voor de hand liggende inbreidingslocaties naar voren gekomen die ook maatschappelijk en economisch beter uitvoerbaar waren, aldus het college. De locaties waarvoor de wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen, maken deel uit van de gemeentelijke Totaalvisie, waarmee is ingestemd door respectievelijk het KAN (stadsregio Knooppunt Arnhem-Nijmegen), verweerder en de Inspectie VROM. Volgens het college wordt met de inbreidingslocaties opgenomen in de Totaalvisie aan het gemeentelijke kwalitatieve woonprogramma voldaan, waardoor geen behoefte bestaat aan extra inbreidingslocaties. 2.6.    [appellant sub 2] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel met de bestemming "Bedrijven" met de nadere aanduiding "ga: garagebedrijf/autohandel" ter plaatse van het perceel [locatie]. Hij stelt zich daarbij op het standpunt dat nu verweerder de ter plaatse van toepassing zijnde wijzigingsbevoegdheid "I" in stand heeft gelaten, er geen aanleiding bestaat om goedkeuring te onthouden aan de ter plaatse toegekende bestemming. Vaststelling van de feiten 2.7.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens. 2.8.    Het plandeel omsloten door de Steenheuvelsestraat, Klaproosstraat, Margrietstraat en Bredestraat, kent op drie locaties een wijzigingsbevoegdheid. Deze locaties hebben op de plankaart de aanduiding "III", "IV" en "V".    Ingevolge de artikelen 20.3, 20.4 en 20.5 van de planvoorschriften is het college, onder voorwaarden, bevoegd om op grond van artikel 11 van de WRO, de bestemming van deze gronden om te zetten in een bestemming "Woondoeleinden". 2.9.    Ter plaatse van het perceel [locatie] geldt de wijzigingsbevoegdheid "IV". 2.10.    Het gemeentebestuur heeft in het verleden onderzocht of invulling van het gehele plandeel met woningbouw mogelijk en/of noodzakelijk is. Daartoe heeft het gemeentebestuur in 2001 twee stedenbouwkundige varianten onderzocht. Het gemeentebestuur twijfelde evenwel aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid daarvan. 2.11.    Op 13 juli 2004 hebben het gemeentebestuur en het KAN, in het kader van de regionale afspraken over het woningbouwprogramma, de overeenkomst Concessie Woningbouw 2004-2009 getekend. Dergelijke concessieovereenkomsten zijn gesloten met alle gemeenten gelegen binnen de KAN-regio en vormen voor verweerder, volgens de tekst van het bestreden besluit, uitgangspunt van beleid. 2.12.    In het kader van eerdergenoemde concessieovereenkomst heeft de gemeenteraad een kwalitatief woonprogramma vastgesteld.    Voorts heeft de gemeenteraad op 15 juli 2004 de Totaalvisie Wonen, Werken en Voorzieningen (hierna: de Totaalvisie) vastgesteld. De Totaalvisie fungeert, volgens de tekst daarvan, als toetsingskader bij het ontwikkelen en/of uitwerken van beleid dat van invloed is op de woonomgeving in en voor de kernen, zoals het opstellen van bestemmingsplannen. In de Totaalvisie zijn, voor zover thans van belang, de locaties waarvoor in het plandeel, omsloten door de Steenheuvelsestraat, Klaproosstraat, Margrietstraat en Bredestraat, de wijzigingsbevoegdheden "III" en "V" zijn opgenomen, als inbreidingslocaties aangemerkt. 2.13.    Bij brief van 17 februari 2004 heeft verweerder in het kader van de eerdergenoemde concessieovereenkomst ingestemd met de Totaalvisie en de daarin opgenomen inbreidingslocaties. 2.14.    Ter zitting is van de zijde van het college gesteld dat de locatie waarvoor in het plandeel, de wijzigingsbevoegdheid "IV" is opgenomen, in de Totaalvisie eveneens als inbreidingslocatie had moeten worden aangemerkt. Verweerder heeft ter zitting met dit standpunt ingestemd. 2.15.    Door het gemeentebestuur is onweersproken gesteld dat met de inbreidingslocaties zoals opgenomen in de Totaalvisie, wordt voldaan aan het gemeentelijke kwalitatieve woonprogramma. Het oordeel van de Afdeling 2.16.    De Afdeling stelt vast dat, anders dan waarvan verweerder in het bestreden besluit is uitgegaan, het gemeentebestuur het plandeel in zijn totaliteit heeft beoordeeld. Het gemeentebestuur heeft zich daarbij op het gegeven gebaseerd dat het plan een conserverend karakter draagt en daarnaast een aantal ontwikkelingen mogelijk maakt die verband houden met bedrijfsverplaatsingen. Het gemeentebestuur heeft terzake ruimtelijke afwegingen gemaakt, onder meer dat wonen op achterterreinen niet passend is in dorpse situaties; die afweging heeft het mede tot uitgangspunt genomen. 2.17.    Voorts overweegt de Afdeling dat verweerder met de inbreidingslocaties, waarvoor in het plangebied de wijzigingsbevoegdheden "III", "IV" en "V" zijn opgenomen, zoals nader uiteengezet in de overwegingen 2.12 tot en met 2.14, heeft ingestemd en dat op grond van het gemeentelijke kwalitatieve woonprogramma geen aanleiding bestaat om het gehele plandeel in te vullen als inbreidingslocatie voor woningbouw. Het betoog van het college dat het bestreden besluit niet met de nodige zorgvuldigheid is voorbereid, slaagt derhalve. 2.18.    Op het perceel [locatie], is anders dan [appellant sub 2] meent, niet wijzigingsbevoegdheid "I" maar wijzigingsbevoegdheid "IV" van toepassing. De stelling van [appellant sub 2], inhoudende dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel met de bestemming "Bedrijven" met de nadere aanduiding "ga:garagebedrijf/autohandel" ter plaatse van het perceel [locatie], aangezien verweerder de ter plaatse geldende wijzigingsbevoegdheid "I" in stand heeft gelaten, mist derhalve in zoverre feitelijke grondslag. 2.19.    Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.16 en 2.17 is overwogen, is het beroep van het college gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemmingen "Verkeersdoeleinden", "Bijzondere Voorzieningen", "Bedrijven", "Detailhandel", "Woondoeleinden" en "Nutsvoorziening" ter plaatse van het gebied omsloten door de Steenheuvelsestraat, Klaproosstraat, Margrietstraat en Bredestraat, inclusief de in dit gebied van toepassing zijnde wijzigingsbevoegdheden "III", "IV" en "V" als bedoeld in de artikelen 20.3, 20.4 en 20.5 van de planvoorschriften, wegens strijd met artikel 3:2 Awb dient te worden vernietigd.    Nu het beroep van [appellant sub 2] gericht is tegen een onderdeel van het hiervoor genoemde plandeel is zijn beroep reeds hierom, onverlet het onder 2.18 overwogene, eveneens gegrond. Proceskostenveroordeling 2.20.  Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 2] te worden veroordeeld. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is ten aanzien van het college niet gebleken. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart de beroepen gegrond; II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 6 december 2005, kenmerk RE2005.33481, voorzover daarbij goedkeuring is onthouden aan het plandeel met de bestemmingen "Verkeersdoeleinden", "Bijzondere Voorzieningen", "Bedrijven", "Detailhandel", "Woondoeleinden" en "Nutsvoorziening" ter plaatse van het gebied omsloten door de Steenheuvelsestraat, Klaproosstraat, Margrietstraat en Bredestraat, inclusief de in dit gebied van toepassing zijnde wijzigingsbevoegdheden "III", "IV" en "V" als bedoeld in de artikelen 20.3, 20.4 en 20.5 van de planvoorschriften; III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Gelderland aan [appellant sub 2] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV.    gelast dat de provincie Gelderland aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) voor het college en € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) voor [appellant sub 2] vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. J.R. Schaafsma, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel w.g. Van Onselen Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2006 178-525.